Molen jargon
Billen
Scherp maken van de maalstenen.
Binnenkruier
Molen met het kruiwerk in de kap.
Buitenkruier
Molen met het kruiwerk buiten de kap. De kap wordt aan de buitenzijde met een houten staart op de wind gedraaid.
Gevlucht
Het totaal van vier molenwieken.
Handmolen
Molentje die met de hand bediend wordt.
Kap
Bovenste deel van een molen. De kap kan draaien.
Kruien
Wiekenkruis recht op de wind draaien.
|
Lier Werktuig om spullen mee op te hijsen. Ligger Onderste maalsteen. Deze steen ligt stil. Loper Bovenste maalsteen. Deze steen draait heen en weer. Luien Ophijsen van bijvoorbeeld zakken graan. Maalstenen Stenen waartussen bijvoorbeeld het graan wordt gemalen. Molengang Een molengang (ook maalgang) is een aantal samenwerkende poldermolens voor het droogmaken en -houden van een polder. Door de maximale opvoerhoogte van ongeveer 1,50 meter per molenrad, was het bij diepere polders noodzakelijk dat het water in 'trappen' omhoog werd gebracht. De laagste molen schept het water naar de onderboezem; de hoogste molen schept het water naar de ringvaart. De 'molengang' kon bestaan uit twee trappen (tweegang) of drie trappen (driegang). Bij een driegang is er naast de onderboezem ook nog een tussenboezem. Molentaal Door de wieken van de molen in een speciale stand te zetten, kan de molenaar een boodschap vertellen. Er is bijvoorbeeld een speciale stand om duidelijk te maken dat de molenaar even pauze heeft. Ook is er een stand om duidelijk te maken dat er een kind is geboren. Mooimakersgoed Mooimakersgoed zijn de spullen waarmee de molenaar de molen bij feestelijke gebeurtenissen versiert. Bij een huwelijk hing de molenaar bijvoorbeeld tussen de wieken een gelukszon, een hart, engelen en een bruidskroon. Onderkruier Molen waarvan de hele romp door kruien op de wind kan worden gezet. Rosmolen Molen waarbij de kracht om de molen te laten draaien, werd geleverd door een of meerder paarden. Scheprad Een scheprad is een werktuig waarmee het water bij een poldermolen wordt opgetild. Schoren Balken waarop de staart van een molen leunt. Staart Balk. De balk loopt vanaf de molenkap naar beneden tot bijna op de grond of de stelling. Aan de balk zitten de schoren vast. Stelling houten omloop rond hoge windmolens. Vanaf de stelling kunnen de wieken bediend worden. Vang Rem van een windmolen. De vang grijpt om het bovenwiel. Vangen Stilzetten van de molen. Vijzel De vijzel is een soort schroef. Het water wordt door de schroef van laag naar hoog gebracht. De eerste vijzels waren van hout. Sinds 1900 zijn er ook stalen vijzels. Watermolen Molen die gaat draaien dankzij de kracht van het stromend water. Wiekenkruis Gevlucht van een windmolen. Het wiekenkruis bestaat uit een askop met vier wieken. Windmolen Molen die gaat draaien dankzij de kracht van de wind. Zwichten Het aanpassen van de zeilvoering op de wieken. De zeilvoering moet aangepast worden als de windkracht of de windrichting is veranderd. Bij sterkere wind: zeil minderen, bij |
Maak jouw eigen website met JouwWeb